Veelgestelde vragen DME
Op deze pagina vind je het antwoord op veelgestelde vragen over dieselmotoremissie (DME).
Gezondheidsrisico's blootstelling
Als werknemers DME inademen lopen zij een verhoogde kans op het krijgen van long- en blaaskanker. Daarnaast kan het inademen van DME bijdragen aan het ontstaan van ernstige longaandoeningen zoals COPD en astma. Deze gezondheidsproblemen uiten zich in de meeste gevallen pas jaren na de blootstelling.
Er bestaan ook acute gezondheidseffecten van blootstelling aan DME, zoals irritaties van de ogen en van de luchtwegen ('het slaat op de keel'). Deze acute effecten zijn een slechte voorspeller voor de gezondheidsrisico's op lange termijn. Acute effecten treden op bij een (op dat moment) zeer hoge blootstelling aan DME, terwijl de lange-termijnrisico's ook bestaan bij lagere concentraties DME die je ongemerkt inademt.
Overal waar dieseluitlaatgassen vrijkomen, kan blootstelling plaatsvinden. Dat kan binnen zijn (in een loods, tunnel, scheepsruim etc.) of buiten (bijvoorbeeld bij graaf-, bouw- of transportwerkzaamheden).
In het algemeen geldt: hoe dichter een werknemer zich bij de bron (de uitlaat) bevindt en hoe minder de lucht ververst wordt, des te hoger is de blootstelling. De blootstelling kan ongemerkt plaatsvinden.
Bij het werken met dieselaangedreven apparatuur of voertuigen is in de praktijk vrijwel altijd sprake van blootstelling aan DME. De mate van blootstelling verschilt.
Alleen als een werkgever kan aantonen dat de kans op blootstelling praktisch nihil is, geldt de vervangings- en minimalisatieplicht niet. Het gaat hier om vrij unieke situaties. Bijvoorbeeld een werknemer die in een dieselaangedreven apparaat met afgesloten cabine zit, met gefilterde lucht, waarvan de ramen niet open kunnen en waarvan de motor automatisch uitschakelt zodra het portier geopend wordt. En waar het niet mogelijk is dat andere werknemers in de buurt komen zodra de motor draait.
De wettelijke grenswaarde voor DME is in 2020 vastgesteld en bedraagt 10 µg/m3. Deze grenswaarde ligt een factor 10 hoger dan wat normaal gesproken in Nederland beschouwd wordt als een acceptabel risiconiveau. Meer informatie over het begrip 'acceptabel risiconiveau' is te vinden op de website van de Sociaal-Economische Raad (SER).
Er is echter geen veilige grenswaarde voor blootstelling aan DME. Iedere blootstelling aan DME verhoogt het risico op kanker. Daarom geldt de aanpak 'wegnemen en minimaliseren' altijd. Ook als de blootstelling onder de wettelijke grenswaarde ligt, heeft de werkgever de plicht om de blootstelling weg te nemen of verder te minimaliseren waar dat technisch mogelijk is. Blootstelling vindt vaak ongemerkt plaats; gezondheidsproblemen die ontstaan door blootstelling aan DME uiten zich in de meeste gevallen pas jaren na de blootstelling.
De wettelijke grenswaarde heeft daarom alleen betekenis bij zeer hoge blootstellingen: als door (onmogelijkheden in) vervanging, technische en organisatorische maatregelen de blootstelling nog steeds niet onder de wettelijke grenswaarde is gedaald, moet de blootstellingstijd beperkt worden en/of persoonlijke beschermingsmiddelen worden gedragen. Hiervoor geldt dat pas voor persoonlijke beschermingsmiddelen kan worden gekozen als al het andere niet mogelijk is. Dit volgt uit de arbeidshygiënische strategie.
Vervanging
Bij het treffen van maatregelen tegen de risico's van gevaarlijke stoffen op de werkplek geldt altijd de arbeidshygiënische strategie. In deze strategie worden maatregelen zo dicht mogelijk bij de bron getroffen. Het wegnemen van de bron (de dieselmotor) is de meest effectieve manier om blootstelling aan DME tegen te gaan.
Voor kankerverwekkende stoffen, zoals DME, geldt de wettelijke verplichting om deze te vervangen nog sterker dan voor andere stoffen. De reden hiervoor is dat er voor de meeste kankerverwekkende stoffen (waaronder DME) geen veilig niveau van blootstelling bestaat (zie vraag 'Waar komt blootstelling aan DME voor?' onder Gezondheidsrisico's van blootstelling aan DME.
Zodra het technisch uitvoerbaar is (zie volgende vraag 'Wanneer is vervanging technisch uitvoerbaar?'), moeten werkgevers hun dieselapparaten vervangen door een gezonder alternatief. Bijvoorbeeld een heftruck op LPG of een elektrische graafmachine. Dit betekent dat werkgevers met enige regelmaat moeten kennisnemen van de actuele stand der techniek.
In sommige convenanten, visies en beleidsdocumenten wordt het jaar 2030 genoemd als deadline of 'stip op de horizon'voor de overstap op emissieloos materiaal. Meestal in relatie tot milieukwaliteit, stikstofbeperkingen of de uitstoot van broeikasgassen. Dergelijke vooruitzichten kunnen behulpzaam zijn bij het plannen van investeringen.
De Arbeidsomstandighedenwetgeving bepaalt dat werkgevers altijd de blootstelling aan DME moeten wegnemen, tenzij zij aantonen dat dat technisch niet uitvoerbaar is. De stand der techniek bepaalt dus wanneer er vervangen kan worden. Afhankelijk van het type apparaat en de arbeidssituatie waarin het ingezet wordt, kan dat vóór 2030 of na 2030 zijn – of nu al.
Werkgevers moeten kankerverwekkende stoffen vervangen wanneer dit technisch uitvoerbaar is. Dit betekent dat de voorziening, installatie of machine 'operationeel beschikbaar en in de betreffende situatie toepasbaar' is. Als een voorziening niet verkrijgbaar is op de markt, dan is deze niet operationeel beschikbaar. Er is bijvoorbeeld alleen ergens op de wereld een prototype.
Als een voorziening wel verkrijgbaar is maar bijvoorbeeld alleen in een formaat dat in een bepaalde gebruikssituatie niet passend (te maken) is, is de oplossing in die situatie niet toepasbaar. De beoordeling of iets technisch uitvoerbaar is, kan per bedrijf verschillend zijn. Iets dat technisch uitvoerbaar is moet door de werkgever worden toegepast, ook als dit maatwerk vergt.
Soms blijkt het na onderzoek door de werkgever technisch niet uitvoerbaar om dieselapparatuur te vervangen. Bijvoorbeeld omdat er geen vergelijkbaar apparaat met alternatieve aandrijving verkrijgbaar is op de markt. Of omdat bedrijfsprocessen niet zodanig aangepast kunnen worden dat het DME-vrije apparaat erin past.
Werkgevers leggen dan de resultaten van hun onderzoek naar vervangingsmogelijkheden vast in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). Zij onderbouwen daarmee waarom het gebruik van dieselaangedreven apparatuur voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is en vervanging technisch niet uitvoerbaar is. In deze gevallen passen werkgevers de volgende stap in de arbeidshygiënische strategie toe: het treffen van technische maatregelen om de DME-blootstelling te minimaliseren.
Alleen technische aspecten spelen een rol bij het bepalen of vervanging (on)uitvoerbaar is. De Nederlandse Arbeidsinspectie kan vragen naar een schriftelijke onderbouwing van technische argumenten (dus naar resultaten van het onderzoek naar vervangbaarheid).
Maatregelen minimaliseren blootstelling
De arbeidshygiënische strategie onderscheidt 4 typen maatregelen:
- Vervanging
Het vervangen van de dieselmotor door een minder schadelijk alternatief. - Technische maatregelen
Bijvoorbeeld het gebruik van dieselapparatuur met zo min mogelijk uitstoot (recentste Stage- of Euronorm) en / of het plaatsen van een roetfilter. Of - op vaste werkplekken - het toepassen van bronafzuiging. - Organisatorische maatregelen
Bijvoorbeeld het beperken van de toegang tot bepaalde werkplekken, voertuigen buiten opstellen en starten, en het aanpassen van de routering om te vermijden dat voertuigen of machines onnodig in de buurt komen bij werknemers. - Persoonlijke beschermingsmiddelen
Bijvoorbeeld het dragen van ademhalingsmaskers met zowel een gas-dampfilter als een deeltjesfilter (type A2P3).
In de arbeidshygiënische strategie geldt een volgordelijkheid. Bijvoorbeeld: organisatorische maatregelen zijn pas aan de orde indien technische maatregelen onmogelijk zijn. En persoonlijke beschermingsmiddelen worden pas gebruikt als de blootstelling door technische en organisatorische maatregelen niet gedaald is tot onder de wettelijke grenswaarde.
De uitstoot aan de bron is minimaal als:
- Uw dieselaangedreven wegvoertuig aan de meest recente Euronorm voldoet, of;
- Uw dieselaangedreven apparatuur met een vermogen tussen 19 en 560 kW aan de meest recente Stage-norm voldoet, of;
- Uw dieselaangedreven apparatuur is voorzien van een (retrofit) roetfilter.
Voor dieselaangedreven apparatuur met een vermogen <19 kW of >560 kW die voldoet aan de meest recente Stage-norm is ook een (retrofit) roetfilter vereist. In beide gevallen is de Stage-norm namelijk nog relatief 'ruim', waardoor machines van deze 2 categorieën nog relatief veel DME-blootstelling veroorzaken.
Het gebruik van dieselapparatuur met een minimale uitstoot ontslaat werkgevers niet van de verplichting om te vervangen waar dat technisch mogelijk is. Vóór het investeren in schonere dieselapparatuur of roetfilters, doen werkgevers er daarom goed aan om de mogelijkheden voor vervanging te onderzoeken.
Er zijn vele typen roetfilters op de markt, die sterk kunnen verschillen in prestaties. In de praktijk verlangt de Nederlandse Arbeidsinspectie roetfilters met een reductie van minstens 95 procent in de uitstoot van deeltjes. De huidige stand der techniek maakt dit in veel gevallen mogelijk. In specifieke gevallen kan nog maatwerk nodig zijn. Onder leveranciers van filtersystemen is het al gebruikelijk dat zij in de technische specificaties aangeven wat de effectiviteit van het filter is.